Haardvuur

Vuurtje stoken zit diep in ons. Kinderlijk blij en enthousiast als de kachel aan mag, als de fik in de vuurkorf mag, er een kampvuur gestookt kan worden, of er gewoon wat geknoeid mag worden met kaarsen in een kandelaar. De neiging bestaat je constant met dat vuur te bemoeien. Je bouwt het vuur zorgvuldig van onderaf op. Een prop kranten, houtsnippers, daarover kleinere stukken hout, schuin tegen elkaar, veel gelegenheid om er lucht tussen te laten. Systematisch, doordacht, gedegen. Dat voorzichtig en toch resoluut aansteken. Die kranten onderin branden wel. De vlam kruipt omhoog. Koester het vlammetje , opletten, doe er stelselmatig een blok hout bij, en nog meer hout, en nog meer. Oei, teveel hout, te weinig lucht, het verkeerde hout, nat hout … het vuur ontglipt in een dikke rookwolk en moet keer op keer ‘aangeblazen’ worden. Draai het eens om. Leg een basis van dikke blokken droog hout, bouw stelselmatig verder met kleinere blokken, flinters, netjes gestapeld of gewoon gezellig rommelig. Wel voldoende ruimte ertussen voor de lucht. Bovenop de smalle houtjes, de flinters, wat houtwol, een restje kaarsen. Houd er een brandende lucifer bij. Knetterend zoekt het vuur zijn weg, naar beneden, naar de grotere houtblokken. Trek je terug, het vuur doet wat het doen moet: branden. Zorg met een zekere regelmaat voor voldoende hout, regel de luchttoevoer, geniet.